woensdag 22 oktober 2008

Zen en de kunst van het loslaten

Al sinds ongeveer een jaar zit ik op yoga. Heerlijk vind ik het.
Iedere week doe ik een keer De Boom, De Kat of de Cobra. Ik heb ook een hele lieve yogajuf, die iedere les herhaalt dat het niet om de perfectie gaat, maar om de oefening. Het is een warm en innemend mens. Tijdens de diepe ontspanning aan het eind van iedere les (liggend onder een dekentje op de yogamat), herinnert ze ons eraan dat we ‘perfect zijn zoals we zijn’. Kortom: een warm bad. Heerlijk!

MAAR.

Nu zit er sinds kort een jongen bij ons in de les. Een jongen op yoga? Jazeker. En daar hebben we er wel eerder één van gehad hoor – dat is geen probleem. Zo hadden we eerder Menno, erg mee gelachen. Jammer dat we die nooit meer zien. Nu hebben we een andere jongen in de les. En daar heb ik nog nooit mee gelachen.

Want weet je wat het is? Die jongen die nu bij ons in de les zit hè, die neemt de yoga zó serieus, dat is NIET normaal. Ik erger me kapot aan hem – laat ik hem Harold noemen. Ik probeer altijd een matje uit te kiezen, waarvandaan ik Harold niet goed kan zien. Want je ergeren tijdens de yoga, dat is natuurlijk niet zo zen. Over zen gesproken. Harold doet verdorie net alsof Hij, Harold, zen heeft uitgevonden!

Weet je wat hij bijvoorbeeld doet? Kijk, na de diepe ontspanning krijgen wij altijd een kopje thee. Noem het zweverig, vind het truttig – ik vind het heerlijk. Met een fleece deken in kleermakerszit de les nabespreken, beetje vrouwengeleuter, koetjes en kalfjes, vul maar in. Harold kletst niet gezellig mee (dat snap ik op zich nog wel), maar in plaats daarvan zit hij áltijd op zijn hielen, rug káársrecht, ogen dicht, héél ‘zelfbewust’ aan zijn thee te nippen. Dat vind ik dus al vet irritant (doe gewoon normaal, denk ik dan), maar het wordt nog erger. Want Margot was laatst iets aan het vertellen over klussen in haar huis en hoe ze dacht dat de vloer niet op tijd af was voordat de keuken kwam, weet ik veel, zoiets. Vanaf het voetstuk waar Harold zichzelf op geplaatst had, zei hij (nog steeds met de ogen dicht, onverstoorbaar aan zijn thee nippend): ‘Hmmmm. Hoor ik daar een gebrek aan zelfvertrouwen?’ Blèèèèèèèèèèèch!!

Echt, het irriteert me mateloos. Ook hoe hij de juf aanvult. Zegt de juf: ‘Okee, centreer jezelf in de berghouding’. Zegt Harold: ‘Oh ja. Tadasana.’ Tadasana is Sanskriet voor berghouding. Dat vind ik dan al irritant. ‘Jáhaaaa.’ Denk ik dan. ‘Applaus hoor, indrukwekkend zeg, dat jij weet wat ‘berghouding’ in het bloody Sanskriet is.

En weet je wat hij later ook deed? Ging die aan het eind van de les een meisje dat net nieuw in de groep zit even haar ‘Tadasana’ corrigeren. ‘Tadasana, weet je wel? Tadasana, de ehm… Tadasana … ehm, Ja Girish (Sankriet voor God), hoe noem je dat? Ehm … oh ja de Berghouding’ – ja. Ja die doe jij dus verkeerd. Kijk, jij doet zo (doet iets met een kromme rug) en hij moet zo (recht zijn rug).’ Dan denk ik dus echt ‘dude. Laat haar met rust! Heeft zij hierom gevraagd? Ben jij soms yogajuf?’ Harold volgt inderdaad de opleiding, vertelde hij er achteraan. Dat wij het even weten.

Je begrijpt, al deze irritatie van mij is niet zo zen en draagt niet echt bij tot ontspanning – terwijl ik dat nou juist zo fijn vind aan yoga. Gelukkig ben ik perfect zoals ik ben en mag ik het streven naar perfectie loslaten. Vraag maar aan mijn juf.

zondag 19 oktober 2008

Even een taboe doorbreken

Dit weekend heb ik heel hard gelachen om een vriendin die bekende dat wanneer zij een stukje uit haar oor pulkt (een zeldzaamheid, zij is heel schoon) – zij dit dan nooit direct weggooit. Het stukje geeft haar voldoening, ze bewaart het altijd een minuut of tien, om er af en toe naar te kijken en te denken ‘Zóóhee. Die is er maar mooi uit. Ha!’

Ik heb bij deze haar vertrouwen beschaamd, maar het dient een hoger doel.

Want zeg eens eerlijk: herken je het?

woensdag 15 oktober 2008

Parelcitaten /2

Niet alleen Herman Brusselmans doet iets met mijn kaak- en buikspieren, wederom ook Sylvia Witteman (over absurde alcoholnormen in Amerika):
‘Ben je in Europa pas een triest geval als je blauw aangelopen in de goot antivries ligt te hijsen uit een oude schoen, hier hoorde ik laatst twee moeders kwaadspreken over een gezin waar de vader ‘bijna elke dag wij bij het eten drinkt’.
Fotograaf Erwin Olaf roept zelfs in woorden rake beelden op (over zijn jeugd als buitenbeentje):
‘Dan moest je buitenspelen van je moeder en was iedereen aan het rolschaatsen en ik stond aan de overkant van de stoep aan een hulstblaadje te voelen.’
In VK Magazine, 11-10-2008

donderdag 2 oktober 2008

Manager van de schoonmaak

In het verzorgingstehuis bij mij in de buurt, maakte ik vanmorgen de toiletten schoon. Het stonk en het was stom, ik was moe en chagrijnig, baalde van deze suffe bijbaan. Sjaan was buiten roken, dus nou was het ook nog saai. En dan kreeg ik óók nog eens die stomme dweil niet goed om de onderkant heen gevouwen. (Dit is belangrijk voor het verhaal. Zo zag de dweil er ongeveer uit:)














En toen gebeurde het. Een klein, kalend mannetje in een belachelijk pak dat bij zijn schouders veel te ruim zat, stond op een meter of twee bij mij vandaan. Hij aanschouwde mij, zei niets. Ik keek op en probeerde de situatie in te schatten. Hij was te jong om een bewoner te zijn. ‘Goedemorgen meneer’- zei ik beleefd. ‘Staat u te wachten? Kan ik iets voor u doen?’ Toen zei hij dit:

‘Hoe ga je nou zo die dweil gebruiken?’ En daarmee had hij het bij mij gelijk verprutst.
Ik zei ‘dat weet ik ook nog niet precies, maar ik red me wel hoor.’
‘Zal ik even voordoen hoe dat moet?’ – zei het mannetje. (‘NEE, EI! DONDER OP!’ Dacht ik.)
‘Nou nee hoor, dat hoeft niet.’ – en voor dat ik het wist greep hij de stok. ‘Kijk’ zei hij ‘dit materiaal is ervoor gemaakt dat je niet hoeft te bukken om het kunststof oppervlak moeiteloos in de dweil te schuiven.’ Even verbaasde ik mij over zijn lichtelijk pretentieuze woordkeus, maar ik realiseerde mij dat dit volstrekt in lijn was met de keuze van zijn pak.

Ik stond erbij en keek ernaar. Het duurde ongeveer 7 minuten voor hij besloot niet vol te kunnen houden dat het kunststof oppervlak moeiteloos in de dweil schoof. Dit werd bijna grappig. Waar bleef Sjaan? ‘Ja. Ik zie het al’ – oordeelde hij professioneel. ‘Dit zijn van die oude mops, dan heb je dat hè’ en met rechte rug zakte hij door zijn knieën om met de hand de dweil om het kunststof oppervlak te vouwen. Ik zuchtte diep en wenste dat ik kauwgom had om heel verveeld een hele grote bel mee te blazen.

Hij kwam weer overeind, gaf mij de dweil terug en klopte zijn handen af. ‘Zo, jongedame. Alsjeblieft!’ Koppigheidshalve ging het mij te ver hem te bedanken en ik mompelde iets van ‘ja okee.’ Bij wijze van duidelijke communicatie keerde ik hem demonstratief de rug toe, maar het mannetje had een plaat voor zijn kop en vervolgde waar hij mee bezig was. Hij vroeg:

‘Maar hoe gaan wij nu die dweil gebruíken?’ Toen was ik het zat.
‘Nou meneer, ik red me wel hoor. Ik kom hier na vandaag waarschijnlijk niet meer terug en als u het niet erg vind ga ik nu gewoon een eindje dweilen.’
‘Ja, nou, hoe doe je dat dan?’ probeerde hij mij uit te dagen, ‘maak je eerst je dweil nat? En hou je er rekening mee dat het aluminium plaatje bovenop het kunststof aan de rèchter kant zit en niet links zodat het plastic tuutje waar het water uitkomt naar je toe wijst en niet van je af?’
‘Ja. Dat zal ik doen’ antwoordde ik laf om er vanaf te zijn, terwijl mijn hersenen ongewild op volle toeren draaiden - want waarom was het dan belangrijk dat het tuutje naar mij toewees? Gelukkig kon ik mij bedwingen en vroeg ik het niet. De man legde het mij ook niet verder uit en tot mijn opluchting verdween hij zonder gedag te zeggen de hoek om.

Natuurlijk kwam ik hem daarna nog zes keer tegen. Ik zag hoe hij Sjaan – zonder introductie of inleidend praatje - vroeg een stukje gang voor hem te dweilen. Sjaan leek verbaasd, maar was kennelijk wel geïmponeerd door het pak en deed gelaten wat hij haar vroeg. ‘Waarom doe je dat nou zo?’ vroeg hij en zette ondertussen haar rug recht. Vervolgens deed hij zelf een stukje voor, terwijl hij weer die rare vaktaal sprak – over microvezelzwabbers het doorbreken van het spanningsoppervlak. Het was net Jiskefet. Het was inmiddels bijna tijd en ik wilde Sjaan gedag zeggen. Ik kwam erbij staan toen het mannetje ons beiden een schoonmaakdoekje in onze handen duwde. ‘Hoe vouw je die nou op?’ vroeg hij. Ik rolde met mijn ogen, maar Sjaan hield goede moed, gaf mij een knipoog en riep ‘doet mij maar na wijffie!’ Wij vouwden het doekje dubbel en in drieën. Het mannetje was tevreden en bevestigde dat dit efficiency wise inderdaad de beste manier was.

Toen ik later door de schuifdeur naar buiten liep en ondertussen mijn telefoon checkte, zag ik hem vanuit mijn ooghoek wijdbeens een sigaret roken, ondertussen interessant telefonerend. Ik deed net alsof ik hem niet zag en zei hem geen gedag – wat een ongelofelijke lul.