zondag 21 juni 2015

Vrij op zaterdag

Na weer te zijn ondergedompeld in het dagelijkse pendelen tussen stad en stad, was het hoog tijd voor natuur en uitwaaien. Het werd een wandeling door bos, over strand en duinen - en wat was het schitterend prachtig allemaal.

Bomen ruisten zachtjes, helmgras helde steil onder de wind op de duinen, en de zon brak door een dunne lichtgrijze wolkensluier. Onderweg trof ik eens in de zoveel tijd een vogelspotter, of een jogger - sommige in een wonderlijke tred, met handen die half bewust een eigen leven leidden, en losjes wapperend onbedoeld het tempo dirigeerden. Het uitstervende geluid van sportschoenen op het schelpenpaadje. Een man met een indrukwekkend grote camera door zijn hurken aan de rand van het pad. Zijn aandacht volledig bij een paar grassprietjes om vast te leggen. Ik liep vlak langs hem, maar ik denk dat hij het niet in de gaten had. Ik stoorde hem maar niet.

Er was ook een tijgerrupsje, voor wie het pad waarop hij gestaag voort ploeterde, me zo eindeloos veel langer dan zijn leven leek. Het weerhield hem nergens van natuurlijk, en misschien wist hij stiekem wel dat dit zwoegen ook maar een fase was - met in het verschiet een verlossend, zorgeloos en vederlicht fladderen.

Toen na het klimmen door het mulle zand de uitgestrekte zee zich breed uitrekte, viel er weer van alles van mij af, waarvan ik tot dan niet wist dat ik het bij me droeg. Na een eindje bovenop de duinen, vond ik een plekje uit de wind. Ik smeerde broodjes pindakaas en at tóch de hele reep pure chocola op. Nou en. Luisterend naar Franse liedjes zag ik meeuwen uitvieren, hun vleugels geruisloos zijwaarts, in overgave aan de wind, moeiteloos zwevend.

Het uitgelaten gemoed van uitgelaten honden. Eentje banjerde vlakbij langs, onder begeleiding van drie pubermeisjes. De meisjes struinden, de hond huppelde - zijn zwarte vacht nog druipend nat van zee. De meisjes verloren ieder gezag en elke regie, toen hun hond onaangelijnd het duin weer afstoof, in een grote boog terug naar zee. Hun aanstekelijke slappe lach, afgewisseld met het tevergeefs tegen de wind in roepen naar de hond. Uiteindelijk scheurde hij via de kustlijn net zo vrolijk weer terug en dartelde hij voor hen uit.

Windmolens en zeilboten aan de horizon, de zon schitterend over het water.

Terug wandelend over het strand, zag ik een dik meisje in een badpak dat boven haar hoofd een groot strandlaken liet wapperen. Een jongetje voetbalde met zijn moeder - hij kon nauwelijks onder zijn te grote pet door kijken. Een vrouw liggend op haar rug, leunend tegen een grote plastic strandbal, ogen dicht tegen de zon in. Een blond meisje dat het geduld van haar vader op de proef stelde, even hurken bij ieder schelpje onderweg. Scheermesjes krakend onder mijn schoenen - een merkwaardig bevredigend gevoel. Een groep jongens aan het jeu-de-boulen. Zandvoort naderde. Strandtenten, hoge spuuglelijke flats, surfklasjes, viskramen, drukte.

Nog even achterstevoren lopen. In de verte Ijmuiden, daarvoor een klein stuk leeg strand met ruimte. Erin turend overwoog ik een hond nemen, te leren zeilen en een paar maanden te gaan varen op zee, te leren duiken aan de andere kant van de wereld en een eigen huisje in de natuur te kopen, met een knetterend vuurtje - waar mijn hond dan voor ligt te slapen, na een lange wandeling langs zee. Ik besloot dat het allemaal mogelijk was.



woensdag 10 juni 2015

Terug van weg

Toen om kwart voor zes de wekker ging en ik nog in dezelfde minuut mijn blote voeten op de koude laminaatvloer zette, was ik trots. Een nieuwe dag, en the end of an era. Mijn vijf maanden onbetaald verlof zaten erop, en ik was er klaar voor. Verzadigd, meer dan tot rust gekomen, prachtige ervaringen en nieuwe inzichten rijker. Opgeladen en vol energie stond ik weer paraat om Onze Maatschappij te dienen. Ik zorgde goed voor mezelf, zette thee en mediteerde een half uurtje. Ik maakte havermout met rijstmelk en banaan en toen ik het op had, was er genoeg tijd om zonder haast af te wassen en naar het station te fietsen. De ochtendspits doorstond ik met verve.

Ik was ontzettend benieuwd hoe ik als geëvolueerde versie van wie ik was vóór mijn reces, mijn werk zou ervaren. Ik had me ingesteld op een ontspannen, milde, open en onwrikbare gemoedstoestand, vrij van menselijke frustraties en immuun voor werkdruk en klaagcultuur. Ik zou het licht naar binnen brengen, mijn collega’s zouden mij als een baken van rust ervaren en zich eraan laven. ‘Hoe dóet ze dat toch?’ zouden ze zich in stilte, met een zweempje jaloezie afvragen, terwijl ik vol compassie tijdens de lunch mijn van tevoren bereidde verse salade in alle rust en met vaak genoeg kauwen zou opeten.

Ik kletterde weer eens keihard door de mand natuurlijk, al vóórdat ik kantoor bereikt had.

Godverdomme, lóóp ik hier weer – dacht ik, terwijl liep ik het overdekte winkelcentrum in Almere passeerde. Ik dwong mezelf schoonheid te vinden te midden van alle beton, parkeergarages, de stinkende nagelstudio en de snackbar om de hoek. Ik klampte me vast aan de recht aangelegde schriele boompjes langs de weg, die ‘evengoed natuur’ waren. Maar toen ik de voordeur van ons kantoorpand open deed (een pand dat behalve ons geen huurders meer heeft, en waar soms dezelfde dakloze zich een tijdje roerloos schuilhoudt), kon ik niet meer. De levensgrote poster waarop stond ‘eindelijk een plek waar je echt gehoord wordt’ deed het hem. Kutposter. Alsof dát werkelijk de dragende visie achter deze organisatie was. My ass. Budget binnenhalen, het hoofd boven water houden en de concurrentiepositie bezweren – dát is waar we hier aan bijdroegen, en rap een beetje. We luisteren tot het geld op is.

De goedkope en versleten vloerbedekking van de trap dempte mijn passen omhoog. Afbladderde verf op de trapleuning. Een aan het systeemplafond hangende TL lamp, onlogisch in een hoekje. Vergeelde affiches, piepende deuren, een wachtkamer met bij elkaar geraapte meubels, jaren ’80 ‘moderne kunst’ aan de muur en Autoweek uit 2004.

Ontmoedigd en teleurgesteld in mezelf (want ik had verwacht dat ik hier doorheen zou kijken en dit zou overstijgen) stapte ik naar binnen. Lieve collega’s, welkom terug, hoe is het, fijn dat je er weer bent. Iedereen hartelijk, en hard aan het werk. Ik ook. Geroutineerd startte ik mijn PC op: ik wist al mijn wachtwoorden nog. Ik opende mijn agenda, die door het secretariaat al zorgvuldig en vertrouwd volgeplemd voor mij klaarstond. Ik was benieuwd naar de verhalen achter de namen op mijn scherm. Waar hadden deze mensen last van? Met wat voor gevoel liepen zij straks dezelfde trap op? Zou de poster hen goed doen? Ik dacht van niet.

De dag verliep zoals ik hem als mijn broekzak kende. Typen, tekst nalezen, nadenken, hup afronden, inlezen, volgende cliënt. De versnelde pas waarmee ik naar de printer liep en weer terug, grapjes en praatjes met gewaardeerde collega’s – maar altijd met halve aandacht en een half oog op de klok of de PC. Te weinig inleestijd, en tegen mijn principes in vijf minuten te laat mijn cliënt ophalen. Uit zelfbehoud om vijf uur snel naar huis, de trein halen en alles weer loslaten. Neerploffen in de sprinter en in slaap vallen. Geduld opbrengen in de rij naar de opengeschoven treindeuren op Utrecht Centraal.

’s Avonds had ik voor het eerst sinds tijden zin in snacken (nou ok dat heb ik wel vaker), bankhangen en TV kijken. Toen ik, veel te laat en zonder dat ik die dag mijn buikspieroefeningen gedaan had in bed lag, keek ik nog eens naar de foto’s van Nieuw Zeeland in mijn telefoon. Ik herbeleefde de schone luchten, de tochten in mijn eentje, de uitgestrekte meren en bergen, de talloze zeehonden, de zee, de frisse duiken. De watervallen en rivieren, de ongerepte fjorden, de koeien op de weg, de wind in mijn haren, de vogels, het regenwoud, de ruimte en de vrijheid. Ik was het er heel erg mee eens dat ik heel erg huilde.