donderdag 30 april 2015

En weer door

Het was de eerste dag sinds mijn thuiskomst, waarop ik weer eens vroeg opstond. Maar ècht vroeg. Het type vroeg van: ik werk in een andere stad en ik wil ’s ochtends ook nog een uurtje mediteren en havermout maken. Half zes dus, omdat ik een afspraak had - één die wel erg op werk leek, hoewel ik pas in juni weer begin. Het leek me een mooi re-integratie experiment, eens kijken hoe het zou bevallen.

Ik was uitgenodigd door een huisgenoot die aan de HvA voor de klas staat, om als gastdocent iets te vertellen over de praktijk van marktwerking in de zorg.

Afgezet tegen alle indrukken van de afgelopen maanden, was deel uitmaken van de Nederlandse ochtendspits een ervaring op zich, en niet bepaald een plezierige. (die toevoeging van dat ‘Nederlandse’ trouwens, - gun me dat nog even ok? Ik geniet nog een tijdje van het observeren op afstand, alsof ik er nog niet zo bij hoor) Grijze gezichten, grijze stations, vaste plekken in de fietsenstalling – ik ook. Inchecken, precies op tijd de trein halen. Dag in dag uit, twee keer per dag. Grijze roltrappen, uitchecken. Grijze stoep, grijze lucht, grijs gebouw, grijze wind, grijs gemoed. Heen. Terug. Heen. Terug. De afstompende herhaling van de machinale forensenstroom.

En toch was er iets anders. Misschien kwam het door het mediteren, misschien had ik nog een restje reis-zon in mijn hart, of was het de lente. Misschien had ik gewoon een goeie dag. In elk geval schuilde er belofte in deze dag, en op momenten kon ik haar bijna vastpakken.

Er zaten momenten in deze dag, ik weet niet. Ze waren doodgewoon, maar buitengewoon - en in een paar tellen eindeloos uitgestrekt. Blijkbaar was de zon niet nodig om toch door te breken, en te laten zien hoe De Wereld éigenlijk in elkaar zat, als je voorzichtig luisterde. Dwars door het rumoer van een klas vol kleppende, roddelende en te laat komende studenten, lag iets onaangeroerd te bestaan – als een vers pak maagdelijke sneeuw. Al die levens. Ik dacht aan de vriendin die net moeder is geworden en vertelde hoe ze overrompeld werd door een haast grenzeloze mildheid. Voor moordenaars en terroristen kon ze compassie voelen, en ze was zich bewust dat ook zij ooit onschuldige baby’s waren geweest, even rein en schitterend als de hare.

Het werd een heerlijke les, waarin ik over mijn vak mocht vertellen en studenten slimme, nieuwsgierige vragen stelden, en er naderhand een paar bleven hangen voor nóg een vraagje. Wat een eer.

’s Avonds had ik een bijeenkomst met huisgenoten uit de woongroep: de maandelijkse huisvergadering. Weer zo’n ogenschijnlijk ontzielde verplichting, die bestond uit het doornemen van post en huurachterstanden, en een voorstel om te stemmen over schuursponsjes al dan niet gezamenlijk inkopen. De stemronde werd uitgesteld tot de volgende vergadering, omdat de opkomst weer eens te laag was om alle bewoners te kunnen vertegenwoordigen. Bovendien zou stemmen met minder dan twee derde van de bewoners is in strijd met De Statuten. Misschien moesten die nog eens worden doorgenomen en worden herzien, zoals al jaren in ongeveer 7 van de 10 vergaderingen wordt geopperd.

En toch, en toch, ook daar brak de zon door. Bij het napraten met een biertje keek ik nog eens naar mijn huisgenoten. Met sommigen had ik veel gedeeld. Lief, leed, vakanties, barbecues, feestjes, vriendschap, liefde. Sommigen waren nieuw en kende ik nog nauwelijks. Van hen die ik al langer kende, was er niemand die mij nooit geraakt had. Ik bedacht me hoe ik hier inmiddels alweer jaren woonde, en hoe alles steeds veranderd was en steeds meer thuis geworden was – amai zeg hee, net zoals op reis! Ik zag de zachte, waterige ogen van de huisgenoot die net had teruggeblikt en binnenkort na 14 jaar met man en kinderen verhuist naar buiten de stad. Het was rond, ik had daar verder niks aan toe te voegen.