donderdag 24 oktober 2013

In stilte de stad in

Vanmiddag om een uur of vijf werd ik wakker van een dutje op de bank. Gisterochtend had ik nog sexy hees geklonken, maar sinds gisteravond was er niets van mijn stem meer over. Ik had me ziek gemeld, ze konden me nog net horen door de telefoon. De felle zon scheen door de luxaflex en maakte rechte strepen op de muur. Er klonk prachtige klassieke muziek van mijn buurman, die door mijn open balkondeuren naar binnenkwam. 

Behalve mijn verdwenen stem, voelde ik me prima - ik besloot even een wandelingetje in de stad te maken. En het was weer zo mooi, alles. Door de opgespaarde stilte van de dag, gleed ik zo een andere waarneming in. Ik had geen haast. Er hoefde niets. Misschien zou ik dat mooie dekbed kopen dat ik had gezien. 

Ik luisterde naar Jeff Buckley's versie van Bob Dylan - en nog eens, en nog eens, en zette hem toen maar op repeat. Want het nummer voedde de verwondering over alles wat ik zag. Ik koos onnodige omwegen, over de klinkers van de steegjes in de binnenstad. In de huizen zag ik echtparen en gezinnen in verlichte huizen. Ze keken TV, dekten de tafel. Een jongetje lag op de grond onder tafel, hij schaterlachte. In sommige huizen was het donker. Een jonge vrouw op de bank, met op de schoot haar laptop. Een oude vrouw met een fleecetrui aan, in blauw televisielicht. Op de grote stoel naast haar een klein hondje. 

En buiten zag ik een moeder haar kind bij de kinderopvang in het zitje van de fiets zetten. Een vader met zijn dochter denk ik, op de fiets - zijn hand in haar nek. Een eindje achter hen fietste een vrouw die carrière maakte, dat zag je zo. Op de hoek van een kleine kroeg een dikke vrouw met kort haar, die een sjekkie opstak. Stelletjes die uit eten gingen. Vrienden op het verwarmde terras. Studentenjongens in smoking, zingend onder de Dom, onder begeleiding van een djembe spelende man, die het ook maar half begreep. Ik zag ook nog een man die sprekend leek op de vieze man, in een oude versleten trenchcoat. 

Bijna thuis, een zakenman alleen op het terras. Zijn bierglas halfleeg. Hij rookte een sigaret en keek er ernstig bij. Ik dacht dat hij zijn strategie op de zaak overpeinsde. Ik vroeg me af hoe het zou zijn om aan te schuiven en een praatje te maken om hem uit de sleur te halen. Jammer van die stem. Verder fietsten er jongens en meisjes op racefietsen en dronken studenten koffie achter hun Apple laptops in de UB.

En Jeff Buckley herhaalde zich opnieuw en opnieuw, zo prachtig prachtig mooi. Het kwam door hem dat ik weer aan de dood dacht. 'Alle mensen die ik zie gaan dood' dacht ik. Iedereen. Iedereen die hier fietst, zich haast, belt, onderweg is. Ze zullen worden gemist, terwijl alles doorgaat - net als nu.

Toen ik thuiskwam, rook ik aan mijn nieuwe dekbed. Die zou ik eerst nog even wassen.