woensdag 30 december 2015

Chorus

Ik ging naar een trieste film, over moord en dood, rouw, verlies en onbegrensd verdriet. Aanradertje hoor. Achter mij hoorde ik een jongen huilen bij de uitvaart van de achtjarige zoon – tien jaar na zijn sterven, toen hij eindelijk gevonden was. Door hem huilde ik zelf ook een beetje.

Op andere momenten dacht ik dingen die ik zelf een beetje raar vond. Ik zag de vader in zijn prachtige blootje op zijn buik in een kustlijn liggen. Zijn gezicht in het natte zand, alsof hij was aangespoeld. Golven bedekten hem en trokken zich weer terug, namen hem mee, rolden hem om. Als ware hij een lappenpop, zo lag hij daar. Ik was er jaloers op, want het leek me een heerlijk gevoel – maar wie doet zoiets nou? En wanneer kán het? Het leek me dat je daarvoor helemaal alleen moest zijn en ten minste een kind moest begraven: compleet verloren en niks meer te verliezen.

Ik dacht dat anders de overgave onmogelijk was en de zee niet zo troostend. Je zou je steeds bewust zijn van jezelf, daar met je kop in het zand – en denken van: hier lig ik dan – ik zie niks, zout water is smerig – is dit het nou? Ademnood, hevig hoestend opspringen en beschaamd om je heen kijken of niemand je gezien heeft.

De film liep af met een schitterend, duister concert met geile, trage zware bassen, waarop de moeder zich volledig mee liet voeren, in een menigte van mensen rond de leeftijd van haar zoon – had die nog geleefd. Nog zoiets dat mij ingewikkeld leek en waar ik jaloers op was: extatisch dansen in een menigte, onbevreesd en zonder schroom.

Toen zachtjes het gedempte licht weer aanging en ik mijn jas aantrok, keek ik even achterom. Ik liep een eindje op met de jongen die gehuild had. ‘Iedereen heeft verdriet’ glimlachte hij. Ik vond dat mooi. Het was waar en troostend. Daarna deelde hij haast gretig openhartig over zijn ex, die een miskraam had gehad. Hij herkende in de film de verschillende manieren waarop mannen en vrouwen rouwen. Ik wist niet goed wat ik moest zeggen, dus ik zei dat ik niet goed wist wat ik moest zeggen. Na een korte aai over zijn bovenarm, waarmee ik iets bemoedigends wilde uitdrukken, liep hij naar het station en ik naar huis.

Later herinnerde ik me hoe ik aan het begin van dit jaar, toen het in Nieuw-Zeeland zomer was, in mijn blootje in een rivier had gezeten. Met mijn ogen dicht tegen de zon in, had ik geluisterd naar vogels en het koele water om mij heen gevoeld. Ik was niet alleen geweest en had geen kind verloren. Het was zalig.

Geen opmerkingen: